Vandaag
keek ik, zomaar ineens achterom.
Er liep niemand achter mij.
Ik zag geen mens en jij was er ook niet.
Er liep niemand achter mij.
Ik zag geen mens en jij was er ook niet.
De tegels waarop ik liep, waren blauw.
Ze deden me denken aan kleine olifantjes,
die met hun grote oren rondvliegen in een circus,
waar jij vast in het publiek hebt gezeten.
De grote glazen draaideur van het hotel
draait, en draait, en draait, en draait.
Ik word misselijk en groen - heel erg groen
en heel erg misselijk.
Ik spuug.
Jij komt uit mij als kleine stukjes herinnering,
kapot en half verteerd.
Ik heb je verheerlijkt;
hoe verder je van mij verwijderd was in afstand en in tijd,
hoe liever ik je had.
Ik kon leven van alleen al de gedachte aan jou.
Maar je was als een infectie -
afhankelijk werd ik, en ziek.
De portier komt glimlachend op me af,
maar het lachen vergaat hem al snel als jij jou op de vloer aantreft.
Sorry portier.
Sorry vloer.
Ik wil een inenting,
een vaccinatie.
Ik heb antistoffen nodig.
Nu!
Zo - ik ben klaar.
Laat de dokter nu maar komen.
ΓΓ©n spuit, twee pillen, drie weesgegroetjes,
Γ©n een verhaaltje voor het slapen gaan.
Comments